Psalmen
Wees mij genadig, o God, naar Uw goedheid, en naar de grootheid van Uw barmhartigheid, wis mijn zonden uit.
Was al mijn schulden af, en maak mij weer rein.
Want ik ken mijn zonden, ze staan steeds voor mijn ogen. Tegen U heb ik gezondigd, want ik heb gedaan wat U verafschuwt.
Zodat U rechtvaardig zijt in Uw spreken, Uw vonnis is juist. Ik ben schuldig geboren, schuldig vanaf de moederschoot.
U hebt in het binnenste lust tot waarheid en in het verborgene maakt U mij Uw wijsheid bekend. Besprenkel mij met hysop en ik zal rein zijn, was mij en ik zal witter zijn dan sneeuw.
Doe mij Uw vreugde en Uw blijdschap horen dat de beenderen zich verheugen die U verbrijzeld hebt. Verberg Uw aangezicht van mijn zonden en vernietig al mijn ongerechtigheden.
Schep mij een rein hart o God en een nieuwe geest die mij innerlijk standvastig maakt. Verwerp mij niet van Uw aangezicht en neem Uw heilige Geest niet van mij.
Maar geef mij Uw vreugde en Uw heils en de vrijmoedige geest ondersteun mij. Uw wegen zal ik, aan die Uw wetten overtreden leren en de zondaars zullen zich tot U bekeren.
Verlos mij van bloedschulden o God, God van mijn heil, zo zal mijn tong Uw gerechtigheid roemen. Heer open mijn lippen, zo zal mijn mond Uw lof verkondigen.
Want U stelt geen prijs op brandoffers. Gods offer is een gebroken geest; een verbrijzeld hart, o God, veracht U niet.
Wees Sion goedgezind, bouw de muren van Jeruzalem weer op. Zo zult U offers weer behagen, zo zullen er stieren worden geofferd op Uw altaar.
ܪܰܚܶܡ ܥܠܰܝ ܐܰܠܗܳܐ ܐܰܝܟ ܛܰܝܒܽܘܬ̣ܳܟ ܘܐܰܝܟ ܣܽܘܓ̣ܳܐܐ ܕܪ̈ܰܚܡܰܝܟ ܠܚܺܝ̣ ܚܛܳܗܰܝ̈܀
ܐܰܣܓܳܐ ܐܰܫܺܝܓ̣ܰܝܢܝ̱ ܡܶܢ ܥܰܘܠܝ̱ ܘܡܶܢ ܚܛܳܗܰܝ̈ ܕܰܟܳܢܝ̱܀
ܡܶܛܽܠ ܕܣܰܟ̣̈ܠܘܳܬ̣ܝ̱ ܝܳܕܰܥ ܐ̱ܢܳܐ ܘܰܚܛܳܗܰܝ̈ ܠܽܘܩܒܰܠܝ̱ ܐܶܢܽܘܢ ܒܟ̣ܽܠܙܒܰܢ܇ ܠܳܟ ܒܰܠܚܽܘܕܰܝܟ ܚܛܺܝܬ̣ ܘܒܺܝ̈ܫܳܬ̣ܳܐ ܩܕܳܡܰܝܟ ܣܶܥܪܶܬ̣܀
ܡܶܛܽܠ ܕܬܶܙܕܰܕܰܩ ܒܡܶܠܬ̣ܳܟ ܘܬܶܙܟ̣ܶܐ ܒܕܺܝ̈ܢܰܝܟ܇ ܡܶܛܽܠ ܕܰܒܥܰܘܠܳܐ ܐܶܬ̣ܒܰܛܢܶܬ̣ ܘܒܰܚ̈ܛܳܗܶܐ ܒܛܶܢܬܰܢܝ̱ ܐܶܡܝ̱܀
ܐܰܢ̱ܬ ܕܶܝܢ ܒܩܽܘܫܬܳܐ ܨܒܰܝܬ ܘܟܰܣ̈ܝܳܬ̣ܳܐ ܕܚܶܟ̣ܡܬ̣ܳܟ ܐܰܘܕܰܥܬܳܢܝ̱܇ ܪܽܘܣ ܥܠܰܝ ܒܙܽܘܦܳܟ ܘܶܐܬ̣ܕܰܟܶܐ ܚܰܠܶܠܰܝܢܝ̱ ܒܶܗ ܡܶܢ ܬܰܠܓܳܐ ܐܶܚܘܰܪ܀
ܐܰܣܒܰܥܰܝܢܝ̱ ܒܽܘܣܳܡܳܟ ܘܚܰܕܽܘܬ̣ܳܟ ܘܢܶܚܕܽܘܢ ܓܰܪ̈ܡܰܝ ܡܰܟܺܝ̈ܟ̣ܶܐ܇ ܐܰܗܦܶܟ ܐܰܦܰܝ̈ܟ ܡܶܢ ܚܛܶܗܰܝ̈ ܘܟܽܠܗܶܢ ܣܰܟ̣̈ܠܘܳܬ̣ܝ̱ ܠܚܺܝܝ܀
ܠܶܒܳܐ ܕܰܟ̣ܝܳܐ ܒܪܺܝ ܒܺܝ ܐܰܠܗܳܐ ܘܪܽܘܚܳܟ ܬܩܰܢܬ̣ܳܐ ܚܰܕܶܬ̣ ܒܓ̣ܰܘܝ̱܇ ܠܳܐ ܬܶܫܕܶܝܢܝ̱ ܡܶܢ ܩܕܳܡܰܝܟ ܘܪܽܘܚܳܐ ܩܰܕܺܝܫܳܐ ܠܳܐ ܬܶܣܰܒ ܡܶܢܝ̱܀
ܐܶܠܳܐ ܐܰܗܦܶܟ ܠܺܝ ܒܽܘܣܳܡܳܟ ܘܦܽܪܩܳܢܳܟ ܘܪܽܘܚܳܟ ܡܫܰܒܰܚܬܳܐ ܬܣܰܡܟ̣ܰܢܝ̱܇ ܕܰܐܠܶܦ ܠܥܰܘ̈ܳܠܶܐ ܐܽܘܪܚܳܟ ܘܚܰܛܳܝ̈ܶܐ ܠܘܳܬ̣ܳܟ ܢܶܬܦܢܽܘܢ܀
ܦܰܨܳܢܝ̱ ܡܶܢ ܕܡܳܐ ܐܰܠܗܝ̱ ܐܰܠܗܳܐ ܕܦܽܘܪܩܳܢܝ̱ ܘܰܢܫܰܒܰܚ ܠܶܫܶܢܝ̱ ܙܰܕܺܝܩܽܘܬ̣ܳܟ܇ ܡܳܪܝܳܐ ܦܬܰܚ ܠܺܝ ܣܶܦ̈ܘܳܬ̣ܝ̱ ܘܦܽܘܡܝ̱ ܢܙܰܡܰܪ ܬܶܫܒ̈ܚܳܬ̣ܳܟ܀
ܡܶܛܽܠ ܕܠܳܐ ܨܒܰܝܬ ܒܕܶܒ̈ܚܶܐ ܐܳܦܠܳܐ ܒܝܰܩ̈ܕܶܐ ܫܰܠܡ̈ܶܐ ܐܶܬ̣ܪܰܥܺܝܬ̣܇ ܕܶܒܚܰܘ̈ܗܝ ܕܰܐܠܗܳܐ ܪܽܘܚܳܐܗ̱̇ܝ ܡܰܟܺܝܟ̣ܬܳܐ ܠܶܒܳܐ ܫܚܺܝܩܳܐ ܐܰܠܗܳܐ ܠܳܐ ܡܰܣܠܶܐ܀
ܐܰܛܶܐܒ ܒܨܶܒܝܳܢܳܟ ܠܨܶܗܝܽܘܢ ܘܰܒܢܺܝ ܫܽܘܪ̈ܶܗ̇ ܕܽܐܘܪܫܠܶܡ܇ ܗܳܝܕܶܝܢ ܬܶܨܛܒܶܐ ܒܕܶܒ̈ܚܶܐ ܕܩܽܘܫܬܳܐ ܘܰܒܝܰܩ̈ܕܶܐ ܫܰܠܡ̈ܶܐ ܗܳܝܕܶܝܢ ܢܰܣܩܽܘܢ ܬܰܘܪ̈ܶܐ ܥܰܠ ܡܰܕܒܚܳܟ܀